“Oei,” denk ik bij het wegrijden, “het ruimtelijke en vrije wonen is hier behoorlijk beknot." Het is alweer jaren geleden dat ik via de thuiszorg bij hem kwam, een parmantige man van bijna honderd. Zijn vrouw verloor hij tien jaar geleden en sinds die tijd is hij aan het kwakkelen. Gelukkig woont zijn dochter, die inmiddels weduwe is, ook op het erf. In het huis waar hij vroeger woonde. Nu woont hij in een soort veredeld bakhuisje ernaast. Zijn dochter is zijn mantelzorger, hij hoeft maar te kikken en ze is er, dag en nacht. Hij is eraan gewend, dat er naar hem geluisterd wordt. “Het lijkt wel of u bij de commando’s hebt gezeten”, zeg ik tegen hem. Zijn dochter is gewend om te dienen, heel goed te dienen. Het is haar tweede natuur geworden, zelfs voor de mensen van de thuiszorg zorgt ze. Als ik mijn auto instap komt ze aansnellen met een pannetje melkmoes, dat Veluwse gerecht moet ik toch écht eens proeven. Best lekker! Na zijn overlijden ga ik nog even bij haar langs, om afscheid te nemen. We staan bij het aanrecht als haar zus er met een grote bos bloemen aan komt. De bloemen worden in haar handen geduwd en de zus verdwijnt weer. Er hangt een kaartje aan de bloemen. Als ze het leest krijgt ze tranen in de ogen en uit de grond van haar hart zegt ze: “Ja, dat wordt tijd”. Ze laat me het kaartje lezen, met grote letters staat er: EN NU LÉVEN JIJ!
En zo rijd ik weg met "Oei" op mijn lippen en met treurigheid in mijn denktank. De treurigheid van het beknotten. Het is zinvol om de natuur te bedwingen, zoals de knotwilgen op de foto, om te voorkomen dat de takken te zwaar worden en de boom uit elkaar scheurt. Maar als mens je medemens beknotten, of jezelf laten beknotten, is betreurenswaardig. Beknelling is de zure vrucht ervan. De paradox in het leven is dat we als mens gaan groeien van snoeien. Het wonderlijke daarvan is dat de vrucht vaak zoet is. Maar tja, wanneer is het snoeien en wanneer beknotten? Daar kom ik niet uit.